-
1 de loef afsteken
опережать; превосходить; опередить* * *гл.1) общ. (iem.) опережать, (iem.) превосходить (кого-л.)2) перен. (iem.) опередить (кого-л.) -
2 de loef afsteken
v. luff, outmarch -
3 iemand de loef afsteken
iemand de loef afstekendamer le pion à qn. -
4 iemand de loef afsteken
iemand de loef afstekenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand de loef afsteken
-
5 loef
-
6 loef
-
7 scoop
n. schop, emmer, hoosvat; schep, lepel; spatel; (kaas)boor; haal (met een net), vangst; primeur, scoop (v. krant); grote winst (slang)--------v. scheppen; uithollen; hozen; binnenhalen, grijpen; vóór zijn, de loef afstekenscoop1[ skoe:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schep ⇒ lepel; hoosvat; bak; schoep♦voorbeelden:————————scoop2〈 werkwoord〉3 hozen♦voorbeelden: -
8 luff
n. loef, voorste gedeelte van zeil--------v. loevenluff1————————luff2〈 scheepvaart〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
9 опередить
v1) gener. (iem.) een vlieg afvangen (кого-л.)2) liter. (iem.) de loef afsteken (кого-л.) -
10 опережать
vgener. voorkomen (кого-л.), vooruitkomen, (iem.) de loef afsteken, overvleugelen, vooruitlopen op (iets) (что-л.) -
11 превосходить
v1) gener. afwinnen, tarten, (iem.) de loef afsteken (кого-л.), de kroon spannen (кого-л.), overschitteren, overtreffen, overvleugelen, prevaleren, te boven gaan2) liter. uitsteken -
12 get one up on someone
-
13 get up
opstaan, ontwakenget up♦voorbeelden:get up to • bereiken; gaan naar, benaderenwhat is he getting up to now? • wat voert hij nu weer in zijn schild?II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen opstaan ⇒ doen rijzen/stijgen3 opmaken ⇒ op/aankleden, opsmukken4 maken ⇒ ontwikkelen, produceren♦voorbeelden:get oneself/someone up as • zich/iemand verkleden alsget up a(n)/one's appetite/thirst • honger/dorst krijgenget up to • doen bereiken -
14 make/run rings round someone
make/run rings round someone -
15 outdo
-
16 ring
n. bel; ring; cirkel; kring; geluid; piste--------v. bellen, telefoneren; omsingelen, omringenring1[ ring]1 ring ⇒ kring; piste, arena♦voorbeelden:her offer has a suspicious ring • er zit een luchtje aan haar aanbodII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉1 het boksen ⇒ bokswereld, ring2 circus ⇒ circuswereld, piste♦voorbeelden:————————ring2〈 werkwoord〉————————ring32 bellen ⇒ de klok luiden, aanbellen♦voorbeelden:1 ring true • oprecht/gemeend ken→ ring up ring up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen/laten rinkelen ⇒ luiden♦voorbeelden:→ ring up ring up/ -
17 pion
-
18 damer le pion à qn.
damer le pion à qn. -
19 en remontrer à qn.
en remontrer à qn.iemand de baas zijn, de loef afsteken, een lesje geven -
20 faire la pige à qn.
faire la pige à qn.
Страницы
- 1
- 2